(De Hertog af.)
THURIO. Dat noem ik toch een dwaze deerne, die
't Geluk ontvliedt, wanneer het haar vervolgt.
Ik volg, veel meer op Eglamour gebeten,
Dan op de dolle Silvia nog verliefd.
(Thurio af.)
PROTEUS. Ik volg, veel meer op Silvia steeds verliefd,
Dan op haar helper Eglamour verbitterd.
(Proteus af.)
JULIA. En ik volg mee, en ik bestrijd die liefde;
Maar Silvia haat ik niet, zij vlood uit liefde.
(Julia af.)
DERDE TOONEEL.
Het woud tusschen Milaan en Mantua.
Bandieten komen op, met Silvia.
EERSTE BANDIET. Kom, kom;
Bedaard! wij brengen u tot onzen hoofdman.
SILVIA. Mij leerden duizend andere ongevallen
Ook dit nu met gelatenheid te dragen.
TWEEDE BANDIET. Komt, brengt haar weg.
EERSTE BANDIET. Waar is die edelman, die bij haar was?
DERDE BANDIET. Hij was zoo vlug ter been, dat hij ontsnapte;
Doch Mozes en Valerius volgen hem.
Breng gij haar tot den hoofdman, aan den westzoom
Van 't woud; laat ons den vlucht'ling achtervolgen;
Het bosch is afgezet; hij kan niet weg.
EERSTE BANDIET. Kom, naar de grot des hoofdmans breng ik u.
Vrees niets; grootmoedig is hij; en geen vrouw,
Die hij ooit smaad of schande lijden deed.
SILVIA. O Valentijn, om u draag ik dit leed.
(Allen af.)
VIERDE TOONEEL.
Een ander gedeelte van 't woud.
Valentijn komt op.
VALENTIJN. Wat maakt gewoonte ras den mensch iets eigen!
Deez' donkere eenzaamheid, dit stille woud,
Behaagt mij meer dan rijke woel'ge steden.
Hier kan ik eenzaam zitten, ongezien,
Om aan het klagend lied des nachtegaals
Mijn jammertonen en mijn wee te huwen.
O gij, wier woning in mijn boezem is,
Laat uwe huizing niet zoo lang verlaten,
Dat ze in verval raak en tot puinhoop wordt,
Zoodat geen spoor meer blijft van wat zij was.
O schenk mij, Silvia, door uw bijzijn kracht!
Gij, zoete nimf, troost uw verlaten herder!--
Doch wat gedruisch, wat kreten zijn dat heden?
Mijn makkers, die hun wil als wet beschouwen,
Zijn wis een armen zwerver op het spoor,
Ik word van hen bemind; toch valt het zwaar,
Altijd hun lust tot ruw geweld te teug'len.
Verberg u, Valentijn; wie kan daar zijn?
(Hij wijkt ter zijde.)
(Proteus, Silvia en Julia komen op.)
PROTEUS. Mejonkvrouw, ik bewees u dezen dienst,--19
Schoon alles, wat uw dienaar doet, u niets is;--
Ik waagde 't leven en ontrukte u hem
Die eer en liefde u zou ontwrongen hebben.
Gun mij als loon een enk'len teed'ren blik;
Om kleiner gunst kan ik u toch niet smeeken,
En minder nog dan dit kunt gij niet geven.
VALENTIJN (ter zijde). Is dit een droom, wat ik daar zie en hoor?
Leen, Liefde, mij 't geduld om kalm te blijven.
SILVIA. Ellendige en onzaal'ge, die ik ben!
PROTEUS. Ellendig waart gij, jonkvrouw, eer ik kwam;
Doch door mijn komst heb ik u heil gebracht.
SILVIA. Eerst ùw nabijheid maakt mij recht ellendig.
Julia (ter zijde). En mij, wanneer hij u nabij wil zijn.
SILVIA. Had mij een uitgevaste leeuw gegrepen,
'k Had liever 't ondier tot ontbijt gestrekt,
Dan dat de valsche Proteus mij bevrijdde.
Tuig, Hemel, hoe ik Valentijn bemin,
Wiens leven ik zou koest'ren als mijn ziele;
En evenzoo,--daar meer onmooglijk is,--
Haat ik den valschen, eedvergeten Proteus.
Daarom, ga heen; houd niet meer bij mij aan.
PROTEUS. Wat waagstuk zou ik, hoe de dood ook dreigde,
Niet voor een enk'len zachten blik bestaan!
O oude vloek der liefde, dat den man
De vrouw, die hij bemint, niet minnen kan!
SILVIA. Dat Proteus, die hem mint, niet minnen kan!
Doorlees van Julia 't hart, uw eerstbeminde;
Om haar hebt gij uw trouw in duizend stukken,
Die ge eeden noemt, verdeeld; en elken eed
Verkeert ge in meineed en zweert dien aan mij.
U rest geen trouw, of wel, gij hebt twee trouwen,
Wat erger is dan geen; veel beter geen,
Dan trouw in 't meervoud; altijd één te veel.
Gij huich'laar bij uw trouwsten vriend!
PROTEUS. Wie kent,
Waar 't liefde geldt, een vriend?
SILVIA. Slechts Proteus niet.
PROTEUS. Nu, zoo der overreding zachte geest
U niet tot zachtheid stemmen kan, zoo wil ik
Op krijgsmanswijs u met mijn arm veroov'ren,
U tegen liefdes innigst wezen minnen,
U dwingen,--59
SILVIA. Hemel!
PROTEUS. Dwingen, mijn te zijn.
VALENTIJN (vooruittredend). Ellend'ling, weg van haar die ruwe hand!
Gij vriend van boos gehalte!
PROTEUS. Valentijn!
VALENTIJN. Gij lage vriend, gij zonder trouw of liefde,--
Ja, zoo is nu een vriend,--gij aartsverrader!
Gij hebt mijn hoop bedrogen; slechts mijn oog
Kon me overtuigen. Nooit meer kan ik zeggen:
"Ik heb een vriend"; gij zoudt mij logenstraffen.
Wie is betrouwbaar, als de rechterhand
Meineedig wordt aan 't harte? Proteus,
Mij grieft, dat ik u nooit meer mag vertrouwen,
Doch heel de wereld vreemd'ling mij moet zijn.
O diepe zielswond! diepstvervloekte tijd,
Dat gij, een vriend, mijn ergste vijand zijt!
PROTEUS. Vernietigd ben ik door mijn schande en schuld.--
Vergeef mij, Valentijn! Zoo diep berouw
Als losgeld voor zoo zware schuld volstaat,
Dan bied ik 't hier; voorwaar mijn smart is groot,
Zoo groot als mijn vergrijp.
VALENTIJN. Ik ben voldaan;
En reken u op nieuw een eerlijk man.
Wien boete niet verzoent, behoort ten hemel
Noch aarde; beide kan berouw verteed'ren,
En de Eeuw'ge heft hen op, die zich verneed'ren.
En, dat ik u weer vriend acht, blijke u nu:
Al wat in Silvia mijn was, schenk ik u.
JULIA. O, ik onzaal'ge!
(Zij zijgt neder.)
PROTEUS. Zie, wat schort mijn knaap?
VALENTIJN. Wat, knaap! hé schelmpje! wat moet dit beteek'nen?
Zie op, en spreek!
JULIA. O heer, mijn meester gaf mij
Een ring, om jonkvrouw Silvia dien te brengen;
En ik verzuimde 't uit onachtzaamheid.
PROTEUS. Waar is die ring, knaap?
JULIA. Hier, hier is hij, heer.
(Zij geeft hem een ring.)
PROTEUS. Geef, laat mij zien.
Dat is de ring, dien ik aan Julia gaf. 93
JULIA. O heer, vergeef mij; 'k gaf u den verkeerden;
Hier is de ring, dien gij aan Silvia zondt.
(Zij toont een anderen ring.)
PROTEUS. Doch hoe kwaamt gij aan dezen ring?
Ik gaf hem Julia bij het afscheidnemen.
JULIA. En Julia zelf heeft hem aan mij gegeven,
En Julia zelf heeft hem hierheen gebracht.
PROTEUS. Wat! Julia!
JULIA. Ja, zie haar hier, het doel van al uw eeden,
Die ze alle diep in 't harte heeft bewaard;
Hoe vaak hebt gij het diep gekliefd door meineed!
O Proteus, deze kleeding doe u blozen;
Schaam gij u, dat ik in onvoegzaam kleed
Mij hullen moest, indien ten minste schaamte
Bij valsche liefde woont!
Bloost Zedigheid, verzaakt de vrouw haar kleed,
Het grieft haar meer, verzaakt de man zijn eed.
PROTEUS. De man zijn eed! 't is waar; o was de man
Steeds trouw, hij waar' volmaakt; die eene feil
Wekt tal van zonden, maakt hem ziende blind;
Ontrouw valt af, eer 't minnen recht begint.
Wat schoon siert Silvia, dat mijn oog thans niet,
Weer trouw, veel schooner nog in Julia ziet?
VALENTIJN. Komt, elk van u reik' mij de hand!
Gun mij 't geluk, dat ik den heilvreê sluit;
De haat van zulk een vriendenpaar hebbe uit.
PROTEUS. Tuig, Hemel, 'k ben aan 't einddoel mijner wenschen!
JULIA. En ik der mijne!
(Bandieten komen op, met den Hertog en Thurio.)
BANDIETEN. Een vangst, een vangst! een vangst!
VALENTIJN. Laat af! laat af! De hertog is 't, de vorst!--
Sta uw genade een man in ongenade
Een welkomst toe, den balling Valentijn.
HERTOG. Wat, Valentijn!
THURIO. Mijn Silvia daar! de mijne!
VALENTIJN. Thurio, terug, of gij omarmt den dood.
Blijf buiten het bereik van mijnen toorn.
Noem Silvia de uwe niet, want, zoo gij 't waagt,
Geheel Milaan beschermt u niet. Hier staat zij;
Nu, waag het, roer haar met een vinger aan,
Mijn liefste met een enk'len ademtocht!
THURIO. Heer Valentijn, zij is mij onverschillig.
Ik reken hem een dwaas, die voor een meisje,
Dat hem verwerpt, zijn leven wagen wil;
Ik maak geen aanspraak op haar; zij is u.
HERTOG. Des te nietswaardiger en laag zijt gij,
Eerst zoo naar haar te staan, als gij het deedt,
En dan op zulk een wijs haar op te geven.
Voorwaar, bij de eere van mijn voorgeslacht,
Ik juich uw moed toe, Valentijn, en reken
De liefde u waardig van een keizerin.
Daarom, al wat mij griefde zij vergeten;
Mijn wrok vervloog; ik roep u weer terug.
Uw onbetwistb're waarde geeft u aanspraak
Op nieuwen rang; dies zeg ik: Valentijn,
Gij zijt een edelman van besten bloede;
Neem gij uw Silvia, want gij zijt haar waard.
VALENTIJN. Ik dank u, vorst, uw gift maakt mij gelukkig.
Ik bid u thans, ter wille van uw dochter,
Verleen mij ééne gunst, die ik u vraag.
HERTOG. 'k Verleen u, wat ge ook wenscht, om uwentwil.
VALENTIJN. Die mannen hier, met wie ik heb geleefd,
Zijn ballingen van stand en van bekwaamheid.
Vergeef hun, wat zij hier misdreven hebben,
En roep hen uit hun ballingschap terug.
Zij zijn verbeterd, welgezind, beschaafd,
Voor hooge posten bruikbaar, edel vorst.
HERTOG. Gij wint uw pleit, als u vergeef ik hun;
Geef hun een werkkring zooals gij hen kent.
Doch gaan wij; ied're wanklank zij verdoofd
Door blij gejuich en ongekende feesten.
VALENTIJN. En onderweg beproeve mijn verhaal
Bij uw genade een glimlach uit te lokken.
Wat dunkt u van deze' edelknaap, mijn vorst?
HERTOG. De knaap is recht bevallig; zie, hij bloost.
VALENTIJN. Ik zeg u, heer, bevallig eer, dan knaap.
HERTOG. Wat wilt gij daarmee zeggen?
VALENTIJN. Behaagt het u, dan deel ik onder 't gaan
U zaken mee, die u verbazen zullen.--
Kom, Proteus, dit moog' heel uw boete zijn,
De onthulling van uw liefdes aan te hooren;
Dan moet mijn huwlijksdag ook de uwe zijn;
Één feest, één huis, één onderling geluk.
(Allen af.)
AANTEEKENINGEN.
Van dit stuk is geen oudere druk bekend dan die in de Folio-uitgave
van 1623 te vinden is; dat het reeds vóór 1598 was opgevoerd, blijkt
uit de vermelding er van door Francis Meres in zijn _Palladis Tamia_
(zie boven blz. 47 en 120). Maar ongetwijfeld is het stuk eenige
jaren ouder. Let men op den ganschen bouw er van, op den versbouw,
het veelvuldig voorkomen van het rijm en van knuppelverzen, op
de woordspelingen, op de wijze waarop de twee dienaren als Clowns
optreden, op de overeenstemming met gedachten, in "Venus en Adonis"
en in Sonnetten uitgedrukt, dan wordt men hiervan ten stelligste
overtuigd. Het vermoeden, dat het stuk van 1591 dagteekent, komt zeker
der waarheid zeer nabij. Of het ouder of jonger is dan "de Klucht
der vergissingen" en "Veel gemin, geen gewin" is ondertusschen niet
wel uit te maken.
Voor zoover wij kunnen oordeelen, heeft Shakespeare het plan voor dit
stuk geheel zelf ontworpen en niet aan een novelle of iets dergelijks
ontleend, al moge dit met enkele bijzonderheden wel het geval zijn. De
geschiedenis van Proteus en Julia vertoont namelijk in enkele punten
vrij groote overeenkomst met die van Don Felix en Felismena in den
herdersroman _La Diana_, van den Spaanschen dichter Jorge de Montemayor
[1], een werk, dat in 1598 in het Engelsch verscheen en veel opgang
maakte, maar vele jaren vroeger vertaald en als handschrift door velen
gelezen was; reeds in 1584 schijnt uit dezen roman een blijspel, _The
history of Felix and Philiomena_, getrokken en ten hove opgevoerd
te zijn.--Wie juist weten wil, wat Shakespeare aan dezen roman
ontleend kan hebben, vindt de hiertoe noodige uittreksels in Delius'
Shakespeare-uitgave.
Bij de poging om dit stuk te beoordeelen, stuit men op groote
moeilijkheden, zooals wel uit het zeer verschillend oordeel
van uitgevers en critici blijken kan, waaromtrent men Knight in
zijn Imperial edition van Shakespeare moge naslaan. Terwijl men,
het geheele stuk door, den dichter aan zijn zeggingskracht, zijn
versbouw, zijn rijkdom van gedachten, zijn wijze om de personen
te karakteriseeren herkent, treft men in het beloop van het stuk
zooveel tegenstrijdigheden aan, dat men tot het besluit moet komen,
een verminkt en door onbevoegde hand gewijzigd stuk van Shakespeare
voor zich te hebben. Men oordeele. Valentijn en Proteus worden naar
het hof des keizers gezonden, maar komen bij een naamloozen hertog te
Milaan aan; van een schoonen ridder Eglamour wordt in Verona verteld,
dat hij naar Julia's hand dingt, en in Milaan wordt van Eglamour
getuigd, dat hij, om de nagedachtenis zijner gestorven geliefde in
eere te houden, de gelofte van eeuwige kuischheid heeft afgelegd;
hij wordt door Silvia gekenschetst als ridder zonder smet of blaam en
door haar als beschermer gekozen op haar reis, maar weet, door roovers
overvallen, verbazend snel beenen te maken; Julia heeft in het eerste
bedrijf een vader, maar geeft, als zij haar tocht gaat ondernemen,
het beheer van haar vermogen, landerijen enz. aan haar kamerjuffer
en vertrouwde over; als Proteus een poos met Silvia gekeuveld heeft,
zegt hij: "Ik heb nog alleen hare beeltenis gezien"; Julia geeft aan
Silvia eerst een verkeerden brief en daarna den rechten, maar van
den eersten hoort men niets meer; Silvia ontmoet volgens afspraak den
ridder Eglamour bij de cel van broeder Patricius, en toch zegt later
haar vader, dat zij er niet geweest is; Valentijn zucht in het bosch
om Silvia, ontrukt haar aan de handen van zijn trouweloozen vriend
Proteus, die door Silvia verafschuwd wordt, maar staat, zoodra Proteus
schuld belijdt en berouw toont, hem zijn Silvia oogenblikkelijk af,
en deze heeft niets hiertegen te zeggen.
Bij nauwkeurige beschouwing vindt men enkele bijzonderheden,
die ons vermoeden, dat het stuk gewijzigd is geworden, zeer
versterken. Waarschijnlijk kwamen Valentijn en Proteus wel aan
's keizers hof aan, en is de keizer tot hertog gedegradeerd; want
tot tweemaal toe zegt de hertog, eerst van Proteus, daarna van
Valentijn, dat zij de liefde eener _keizerin_ waardig zijn; van
den laatste, dat hij in den raad eens _keizers_ op zijn plaats zou
wezen; de omgang van Valentijn met Silvia getuigt van een zeer groot
verschil in stand; daarmede strookt de hoogheid van de verwijten des
hertogs aan Valentijn, die van het _koninklijk_ hof verbannen wordt;
de omgang van Valentijn met Silvia was ongetwijfeld door den keizer
argeloos toegelaten, omdat het verschil in rang zeer groot was.--Dat
de keizer tot een hertog wordt, die de wenschen van een minnaar als
Thurio begunstigt, is zeker aan een lateren bewerker te danken.--In het
oorspronkelijk stuk was Silvia's portret zeker van meer beteekenis en
werd door Proteus gezien en bewonderd, vóór hij haar zelf zag. Eglamour
was waarschijnlijk ook een ander persoon; misschien had Valentijn de
reis van Silvia met Eglamour en beider vertrouwelijken omgang verkeerd
opgevat en zijn geliefde voor trouweloos gehouden, zoodat hij daarom
bereid is, haar aan Proteus af te staan.--Julia zal waarschijnlijk een
brief van Proteus, die aan haarzelf gericht was, aan Silvia overhandigd
hebben en zich daardoor aan deze bekend gemaakt.--Wat er van dit alles
zij, zooveel kan uit het bovenstaande blijken, dat het stuk, ons door
de Folio-uitgave van 1623 bewaard gebleven, vermoedelijk aanmerkelijk
afwijkt van wat de dichter geschreven heeft; de leemten, die wij
er in opmerken, kunnen niet wel aan een plan- of gedachteloosheid
des dichters zijn toe te schrijven. Het is dus hoogstwaarschijnlijk,
dat het oorspronkelijk stuk door een omwerker is gewijzigd; misschien
was het verminkt geraakt of verloren gegaan, en heeft een onbevoegde
hand het met behulp van gedeeltelijke handschriften of uitgeschreven
rollen weder trachten samen te stellen.
I. 1. 2. _Thuiszitten maakt een jonkman tot een huishen._ Die niet
verder ziet dan de muren van zijn huis. In 't Engelsch: _Homekeeping
youth have ever homely wits._
I. 1. 17. _Want ik wil voor u bidden, Valentijn._ _For I will be thy
beadsman, Valentine._ Een man die aangesteld is om gebeden voor iemand
te doen.
I. 1. 27. _Wat, laarzen?_ enz. In 't Engelsch is hier een drievoudige
woordspeling met _boots_, laarzen, _to give the boots_, belachelijk
maken, en _to boot_, baten, bevoordeelen.--De Spaansche laarzen,
hier genoemd, zijn het bekende foltertuig.
I. 1. 53. _Want aan de haven wacht_ enz. In 't Engelsch staat _at
the road_, aan de reede; men zou dus zeggen, dat Verona hier als
een zeestad beschouwd moet worden. Er zijn bewijzen genoeg, dat
Shakespeare met de geographie van Italië zeer goed vertrouwd was;
men behoeft hem volstrekt niet van onwetendheid te verdenken. De
toeschouwers waren Londenaars; bij grootere reizen naar een anderen
staat moesten waterwegen gevolgd worden; de dichter maakt er voor
zijn personen daarom ook gebruik van en stelt hiermede de reis zijn
toeschouwers aanschouwelijk voor oogen; al ontleent hij de namen van
personen en plaatsen aan Italië, Engelsche toestanden staan hem voor
den geest; hier geeft hem een oogenblik later het nagenoeg eveneens
klinken van _ship_ en _sheep_ (schip en schaap) aanleiding tot een
woordspeling; later wil Lans (II. 3. 58.) het stroombed met tranen
vullen, waarbij den toeschouwers de Theems voor den geest kwam;
bij struikroovers dachten deze terstond aan de bekende roovers van
Sherwoodforest, bij wie broeder Tuck kapelaan was; daarom laat de
dichter (IV. 1. 36.) Italiaansche roovers bij de geschoren kruin
van dien pater zweren. Zulk een dichterlijke vrijheid, die de
voorgestelde zaken recht aanschouwelijk maakte, veroorloofden zich
in de middeleeuwen de dichters algemeen, en dit gebruik was tot den
tijd van Shakespeare in zwang gebleven. Aan onwetendheid des dichters
behoeft men niet te denken.
I. 1. 101. _Ik, een verloren schaap, gaf uw brief aan haar, een
verkoren schaap._ In 't Engelsch: _I, a lost mutton, gave your letter
to her, a laced mutton._ Een woordspeling met _lost_ en _laced_,
waarbij men bedenke, dat in Sh.'s tijd de _a_ in _laced_ nog niet
met den e-klank werd uitgesproken, zoodat de overeenkomst van _lost_
en _laced_ toen grooter was dan thans. _Laced_ beteekent eigenlijk
gevangen of vastgehouden, daar het substantief _lace_ of _strik_
(in 't Latijn _laqueus_) of ook een _net_ beteekent, zoodat _laced_
een goede tegenstelling met _lost_ vormt. Men denke dus niet aan een
met kanten behangen jonkvrouw en veel minder geve men _laced mutton_
de beteekenis van "licht vrouwspersoon",--want al is Flink, die woedend
is, dat hij geen fooi ontvangen heeft, brutaal genoeg om zich zulk een
uitdrukking ten opzichte van de geliefde zijns meesters te veroorloven,
zijn heer zou toch zeker zulk een gezegde niet zoo kalm aanhooren.
I. 1. 110. _U te schutten_, enz. Dit geheele gesprek van Proteus met
zijn dienaar is vol woordspelingen. Hij gebruikt hier het woord _pound_
in de beteekenis van in de schutskooi steken, zooals men verdwaald
vee doet. Flink vat het op als een pond sterling en splitst daarna
het woord _pinfold_, schaapskooi, in _pin_, een speld, een waardeloos
ding, en _fold_. Daarop volgt weer de samenvoeging van _nod_, knikken,
met het voornaamwoord _I_, ik, of het bevestigende _ay_, ja, tot
_noddy_, onnoozele bloed.--In het origineel voegde Theobald achter
het zeggen: _But what said she?_ als waarschijnlijk uitgevallen,
de woorden: _Did she nod?_ welke op blz. 160 ook in de vertaling
zijn opgenomen; zoo kon het onvertaalbare _noddy_ door een andere
woordspeling vervangen worden.
I. 1. 152. _De grootte uwer mildheid_ enz. Hier heeft het Engelsch
een woordspeling met _testify_, betuigen, en _testern_, met een
_tester_,--een geldstukje van een halven shilling waarde, waar een
kop, _testa_, _tête_, op gestempeld was,--begiftigen, een woord van
Sh.'s maaksel.
I. 1. 156. _Gij zijt de veiligheid van 't schip._ Op het zeggen, dat
wie voor de galg bestemd is, niet verdrinkt, zinspeelt Sh. ook in den
"Storm", I. 1. 30.
I. 2. 55. _Meisjes zeggen zedig neen._ Een Engelsch spreekwoord zegt:
_Maids say nay, and take it_, "meisjes zeggen neen en tasten toe".
I. 2. 83. _Luchte liefde._ Een lied, "Light o' love" beginnend, waarop
gedanst werd; zooals men toen gewoon was te doen; dezelfde wijs wordt
genoemd in "Veel leven om niets", III. 4. 44, waar gezegd wordt:
"zing gij het, dan zal ik dansen".--In het volgende worden allerlei
uitdrukkingen, voor muziek gebruikelijk, tevens in een anderen zin
opgevat; zoo beteekent _burden_ zoowel "refrein" als "last", _base_
"basstem" en tevens een op het land gebruikelijk krijgertjesspel, ook
_prison base_ of _prison bars_ geheeten, waarbij _to bid the base_,
het uittarten is van den speler, dat hij niet gekregen kan worden;
men zie "Venus en Adonis" reg. 303 en "Cymbeline" V 3. 19.
I. 2. 114. _Mijn boezem zij uw bed._ De dames hadden voor aan haar
keurs een zakje voor het bergen van brieven; meermalen wordt hierop
gezinspeeld, men zie bijv. in dit stuk III. 1. 144 en 250.
I. 2. 137. _Dat gij ze diep vereert._ Er staat: _you have a month mind
to them_, gij zijt er zeer belust op, zooals een vrouw soms heftige,
voorbijgaande verlangens heeft.
II. 1. 2. _Die hoort mij niet._ In 't Engelsch is een woordspeling
met _on_ en _one_, wat toen tamelijk gelijk werd uitgesproken.
II. 1. 26. _Als een bedelaar op Allerheiligen._ Op Allerheiligen liepen
bedelaars, zacht zingende, de huizen af en ontvingen dan zielekoeken,
_soulcakes_, als het loon hunner gebeden voor de dooden.--Voor het
_stappen als een leeuw_ staat in 't oorspronkelijke: "als een der
leeuwen", waardoor de dichter zijn gehoor de leeuwen van den Tower
voor den geest bracht.
II. 1. 79. _Zijn hoosbanden._ Het vergeten der hoosbanden wordt door
Shakespeare meermalen als een teeken van verliefdheid aangehaald, zie
"Elk wat wils" (_As you like it_), III. 2. 397; men vergelijke ook
"Hamlet" II. 1. 80.--Flink overdrijft nu nog, en zegt, dat Valentijn
zelfs vergat zijn hozen aan te trekken.
II. 1. 106. _Heer Valentijn, mijn dienaar._ In Sh.'s tijd werden
de vereerders of minnaars eener schoone of gebiedster, _Madam_
of _Mistress_, vaak _servant_ genoemd, wat dus nagenoeg hetzelfde
beteekent als _lover_.
II. 3. 4. _De verloopen zoon._ In 't Engelsch zegt Lans _prodigious_
voor _prodigal_ en _imperials_ voor _emperor's_ of _imperial_.--De
naam van den hond, _Crab_, beteekent wilde appel.
II. 3. 39. _Het tij verloopt._ Het Engelsch heeft hier een woordspeling
met _tide_, "getij" en _tied_, de vastgebondene (de hond).
II. 4. 152. _Een macht, een overheid._ Van een hoogen rang in de
engelenschaar; zie Paulus' Brief aan de Romeinen, VIII. 38.
II. 4. 192. _Gelijk een gloed een and'ren gloed verdringt._ Men vindt
dezelfde beelden in "Coriolanus", IV. 7. 54.
II. 4. 196. _Is 't nu mijn oog._ Het Engelsch is hier onvolledig;
_Is it mine or_ enz. Het is waarschijnlijker dat hier gelezen moet
worden met Warburton: _Is it mine eye or_ enz. dan, met Malone,
_Is it her mien or_ enz.
II. 4. 201. _Zooals een wassen beeld bij 't vuur._ Men vergelijke
"Koning Jan" V. 4. 24. Er wordt gedacht aan wassen beelden, die door
toovenaars bij het vuur werden gehouden, om door smelten van het
beeld de persoon, die er door werd voorgesteld, te doen wegkwijnen.
II. 5. 1. _Welkom in Milaan._ In den tekst der folio-uitgave staat
Padua, zooals in III. 1. 81 en V. 4. 129. Verona voor Milaan. Het is
mogelijk, dat Shakespeare zelf zoo geschreven heeft, voor hij vast
bepaald had, waar hij het stuk zou laten spelen, maar 't kan ook aan
een omwerker liggen.
II. 5. 61. _Dat gij een Christenmensch een glas bier gunt._ In 't
Engelsch: _As to go to the ale with a Christian._ "Ale" beteekent
_bier_, maar ook een christelijk volksfeest, waarop, vóór de
hervorming, het door de geestelijken gebrouwen bier verkocht werd,
aan het volk op het kerkhof, aan de aanzienlijken in de kerk zelf; de
opbrengst was voor het onderhoud der kerken bestemd. Naar de plaats
en het jaargetijde droeg het bier verschillende namen: _Lamb-ale_,
_Bride-ale_, _Church-ale_, _Whitesun-ale_.--Als Flink met Lans niet
naar een _Ale_, naar zulk een kerkelijk feest, wil gaan, is hij geen
christenmensch.
II. 7. 53. _Met een klep._ In 't Engelsch staat: _with a codpiece_,
wat aldus verklaard kan worden: "a part of the male dress, very
indelicately conspicuous in the poet's time". Het werd nog al sterk
opgevuld, zoodat het wel als een speldenkussen dienst kon doen,
waarom er ook in andere comedies van dien tijd de draak mee gestoken
wordt. Men bezigde dit deel ook wel als zak om de beurs in te bergen,
zie "Winteravondsprookje", IV. 4. 623.
III. 1. 81. _Hier in deze stad._ In den tekst staat: _in Verona here_.
III. 1. 153. _Gij Phaëton, gij and're Merops-zoon._ De vertaling is
hier niet letterlijk; er staat eigenlijk: "Wat! Phaëton,--want gij
zijt Merops' zoon".--Phaëton was de zoon van Helios, den Zonnegod,
en van Clymene, die met den koning Merops, in Aethiopië, gehuwd was;
deze was dus Phaëton's aardsche vader te noemen. De tusschenzin _want_
enz. kan eenvoudig beteekenen: "want gij _zijt_ inderdaad een Phaëton",
en dan is de vertaling op blz. 175 zeer juist. Wil men er uit lezen:
"want gij zijt een zoon van Merops, niet van den zonnegod, maar van
een mensch, dus van een lage afkomst",--dan moet de hier gegeven,
meer letterlijke vertaling gevolgd worden; deze verklaring komt mij
echter vrij gezocht voor en het "want", _for_, past er slecht bij;
de eerste schijnt mij de ware te zijn.
III. 1. 263. _Dubbele schurk._ In meer dan één opzicht een schurk.
III. 1. 300. _Toon door Sint Nikolaas u flink._ Sint Nikolaas was
de beschermheilige der scholieren en moest daarom Flink in 't lezen
bijstaan. De legende verhaalt, dat hij reeds als knaap bisschop werd.
III. 1. 307. _Zij kan naaien._ In 't Engelsch: _she can sew_, waarvoor
in de folio-uitgave _sowe_ geschreven wordt, zoodat de volgende
vraag _can she so_ het woord herhaalt. Hier moest de vertaler zich
anders helpen; evenzoo bij het volgende, waar het woord _stock_
eerst in de beteekenis van "kapitaal", "geld", daarna in die van
"sok", wordt opgevat.
IV. 1. 36. _Bij Robin Hood's_ enz. De bandiet zweert bij de kale kruin
van broeder Tuck, den priester en biechtvader van den gevierden roover
en wilddief Robin Hood, van Sherwoodforest, die aan iederen Engelschman
bekend was en die ook in Scott's Ivanhoe voorkomt. Zie boven blz. 190.
IV. 2. 76. _Dat de kerfstok vol is._ Dat het niet meer te berekenen is.
IV. 4. 39. _Toen ik van jonkvrouw Silvia afscheid nam._ Steevens
achtte het beter hier Julia te lezen in plaats van Silvia. Het schijnt
inderdaad, dat Lans aan een vroeger afscheid dacht.
IV. 4. 60. _Door de knapen van den hondenslager._ Er staat eigenlijk
"door de knapen van den beul", "_the hangman's boys_". Sommigen
verkiezen _the hangman boys_, waarbij _hangman_ als adjectief beschouwd
wordt, zoodat het beteekenen zou: de ellendige, schurkachtige jongens,
de galgenbrokken.
V. 4. 129. _Geheel Milaan beschermt u niet._ In 't Engelsch staat:
_Verona shall not hold thee._ Zie boven de aanteekening op II. 5. 1.
AANTEEKENING
[1] Bij de verbranding van de boeken van Don Quichotte wordt deze
roman gevonden, maar blijft, op aanraden van den geestelijke, gespaard.